Study

Personalpronomen NL

  •   0%
  •  0     0     0

  • Ik heb (Sie) niet gezien in de trein.
    u
  • Ik geef een boek aan (ihnen).
    hen
  • Heb je (mich) niet gezien?
    mij/me
  • Ik geef (ihr) een boek.
    haar
  • Ik zie (ihn).
    hem
  • Ik geef bloemen aan (ihnen).
    hen
  • Ik ga met (ihnen) naar Parijs.
    hen
  • Je kunt bij (uns) blijven.
    ons
  • Je boeken? Ik heb (sie) niet gezien.
    ze
  • Ik geef (ihnen) een boek.
    hun
  • Ik weet (es) niet.
    het
  • Ik heb (ihr) geholpen.
    haar
  • Ik hoor (dich) niet.
    je/jou
  • Ik hoor (euch) niet.
    jullie
  • Ik geef (ihnen) bloemen.
    hun