Study

Winkels en plaatsen in de stad

  •   0%
  •  0     0     0

  • Hij wil een boek kopen waar moet hij zijn?
    Hij moet naar de boekhandel om een boek te kopen.
  • Waar zijn de kinderen?
    Ze zijn op school.
  • Waar werkt ze?
    Ze werkt in het ziekenhuis.
  • Waar gaan we elke zaterdag?
    Elke zaterdag gaan we naar de supermarkt.
  • Waar zijn de kinderen?
    Ze spelen in de speeltuin.
  • Het is onze huwelijksverjaardag en ik wil graag bloemen kopen. Waar kan ik dat doen?
    Dat kan je bij de bloemist.
  • Waar gaan ze om hun auto te vullen?
    Ze gaan naar de benzinepomp.
  • Waar is mijn dochter?
    Ze is bij de doker / huisarts.
  • Waar kan ik een pakje verzenden?
    Dat kan je bij het postkantoor
  • Waar zet ik mijn auto als ik ga winkelen?
    Ik zet mijn auto op de parking / de parkeerplaats.
  • Waar ben ik?
    Ik ben bij de kapper.
  • Waar kan ik als toerist informatie krijgen over deze stad?
    Je moet naar de toeristische informatie.
  • Waar zijn de mensen?
    Ze zijn in het museum.
  • Waar gaan we elke zondag?
    Elke zondag gaan we naar het restaurant.
  • Waar kijken de supporters naar de match?
    Ze kijken naar de match in het stadion.
  • Ik wil mijn vriendin een ring kopen, waar kan ik dat doen?
    Je moet naar de juwelier.
  • Waar wachten de mensen?
    Ze wachten aan de bushalte.
  • Waar kan ik geld sparen?
    Bij de bank!
  • Ik ben erg verkouden, waar kan ik medecijn kopen?
    Je kan ze kopen bij de apotheek.
  • Waar is dit?
    Dit is het station (treinstation)
  • Waar zijn we?
    We zijn in de bioscoop
  • Waar kan ik vers vlees kopen?
    Je kan vers vlees kopen bij de slager.
  • Waar zijn ze?
    Ze zijn in de kledingwinkel
  • Waar ga jij graag winkelen?
    ...
  • Waar is hij?
    Hij is bij de bakker.