Study

English - Dutch vocab

  •   0%
  •  0     0     0

  • century
    eeuw
  • accidentally
    per ongeluk
  • commitment
    toezegging / belofte / verbintenis
  • lump
    klomp / bult
  • advantage
    voordeel
  • hardly
    nauwelijks / onwaarschijnlijk
  • emerge
    te voorschijn komen / blijken
  • forecast
    voorspelling
  • gradually
    geleidelijk / gaandeweg
  • kindly
    aardig / vriendelijk / alstublieft
  • imply
    duiden op / inhouden / impliceren
  • cabinet
    kast / kabinet
  • burst
    openbarsten / uitbarsten / binnenstormen
  • chance
    kans
  • derive
    afgeleid van / ontlenen
  • multiply
    vermenigvuldigen
  • branch
    tak / filiaal
  • collapse
    instorten / in elkaar zakken / opvouwen (chairs)
  • ally
    bondgenoot / zich verbinden
  • joint
    verbindingsstuk / gewricht / gezamenlijk / ...)
  • fancy
    luxe / verbeelding / zin hebben in
  • chop
    hakken / kotelet
  • exclude
    uitsluiten / buitensluiten
  • massive
    zwaar / massief / heftig
  • capacity
    vermogen / capaciteit / hoedanigheid
  • lacking
    gebrekkig / ontbrekend
  • disgust
    walging / doen walgen
  • knot
    knoop / kwast (boom)
  • minority
    minderheid
  • infectious
    besmettelijk / aanstekelijk
  • behave
    gedragen
  • comparison
    vergelijking
  • brief
    kort / instrueren
  • justify
    rechtvaardigen
  • adjust
    aanpassen
  • circumstance
    omstandigheid
  • basically
    in principe
  • highly
    behoorlijk / in hoge mate
  • genuine
    echt / oprecht
  • beyond
    voorbij / verder dan
  • accurate
    nauwkeurig / precies