Game Preview

Studiemeter unit 1 grammar

  •  English    11     Public
    Vraagwoorden/vragen stellen en toen en nu/tijdsduur of tijdstip
  •   Study   Slideshow
  • What kind of films ( do / does ) you like? I like all kinds of films.
    do. Het is I do, you do, he/she/it does bij enkelvoud. We do, you do, they do bij meervoud.
  •  10
  • ( Be ) ........ your father visiting you last Thursday?
    Was. Last Thursday is verleden tijd. Het is I was, you were, he/she/it was bij enkelvoud. Your father (he) was.
  •  15
  • ( Do ) ...... you tell the shop assistant exactly what the problem was?
    Did. Aan het laatste werkwoord: was zie je dat het om de verleden tijd gaat. De verleden tijd van "do" is altijd "did"
  •  15
  • Jack ( pay ) ...... for all the food last night.
    paid. toen (verleden tijd) en tijdstip
  •  15
  • I always ( call / am calling ) my friend when I am stressed.
    call. Bij "always" mag je nooit de -ing vorm gebruiken.
  •  15
  • Hurry up! You ( go / are going ) to miss your train!
    are going. Het gebeurt nu en het is tijdsduur: Schiet op! Anders ga je je trein missen!
  •  15
  • The manager ( explained / was explaining ) the rules when I came in.
    Was explaining. Toen (verleden tijd): dat zie je aan het werkwoord "came". Er gebeuren 2 dingen tegelijk: Hij was de regels aan het uitleggen toen ik binnenkwam
  •  15
  • I ( spoke / has spoken ) to her once, years ago.
    spoke. toen (verleden tijd) en tijdstip (once). Ik sprak haar jaren geleden een keer.
  •  15
  • Mary and Tracy ( helpen ) each other with their homework last week.
    helped. Toen (verleden tijd) en tijdstip: last week.
  •  15
  • My mother’s cakes always ( taste / are tasting ) incredibly good.
    taste. nu en tijdsduur. Bij "always" nooit de -ing vorm.
  •  15
  • Who has ( make ) ..... this lemon cake?
    made. toen (verleden tijd). Wie heeft deze citroentaart gemaakt?
  •  15